Woordenlijst cannabis
Ganja
Een term uit het Sanskriet in India om Cannabis sativa aan te duiden. Aan het eind van de 19e eeuw kwam “ganja” in de woordenschat terecht via Indiase arbeiders in Jamaica, waar het gemeengoed werd onder Jamaicaanse arbeiders.
Oorsprong
In het Sanskriet is ganja de term voor onbevruchte vrouwelijke cannabisbloemen. Indiase swami’s hadden een diepe relatie met ganja. Cannabis werd van de derde tot de achtste eeuw voor Christus gebruikt als middel tegen de overproductie van slijm en diarree, en werd daarna in de Indiase volksgeneeskunde gebruikt als afrodisiacum en pijnstiller.
De term won pas echt aan populariteit toen hij werd overgenomen door Jamaicanen – en in het bijzonder door Jamaicanen die aanhangers zijn van de Rastafari-beweging, een religie die in de jaren 1930 op het eiland ontstond.
Rasta’s, een andere term voor volgelingen van de Rastafari-beweging, gebruiken ganja als onderdeel van hun spirituele praktijk. Muzikant Bob Marley was de meest zichtbare Rasta van Jamaica en verwees in zijn muziek vaak naar Rastafari-idealen en ganja (met name in nummers als “Ganja Gun” en “One Drop”).
Cannabis was illegaal in Jamaica tijdens de opkomst van de Rastafari-beweging. De plant was gecriminaliseerd onder de Ganja Act van 1913, maar toen Rastafari aan populariteit won en de elites politieke onrust uit de lagere klassen vreesden, werden er in 1941 en 1961 wijzigingen aangebracht die de beperkingen veel strenger maakten. In feite werd ganja in Jamaica pas in 2015 gedecriminaliseerd.
Andere cannabistermen afgeleid van “ganja”.
De term “ganja” heeft aanleiding gegeven tot andere termen in de cannabiscultuur, waaronder:
Ganjapreneur: een ondernemer wiens bedrijf zich richt op cannabis in regio’s waar de plant is gelegaliseerd. Dit kunnen kwekers, eigenaars van dispensaria, cannabisvoorlichters of andere cannabisgerelateerde ondernemers zijn.
Ganj: verkorte slang term voor “ganja”.